Ontstaan

Engelse versie Franse versie

Presentatie van het boek
“Ketellappers, Koperslagers en Papapluverkopers uit Auvergne in Nederland”

Het is in Nederland nog weinig bekend, dat tussen 1750 en 1920, tientallen handwerkslieden uit streken in midden Frankrijk (Auvergne, Corrèze, Lot, Quercy,…) naar Nederland zijn gekomen. Zij probeerden als ketellapper, koperslager of paraplukoopman de kost te verdienen, voor henzelf of voor de familie thuis. Velen kwamen voor kortere tijd en keerden voorgoed naar Frankrijk terug. Sommigen zijn in Nederland gebleven, waaronder de stamvaders van een aantal Nederlandse families.

In de jaren 80 ontdekten de Françaises Odette Meynial en Geneviève Coupas in het departementale archief van de Cantal in Aurillac een lijst van personen, die tussen 1796 en 1806 een "laissez-passer" (een soort paspoort) voor Nederland of België hadden aangevraagd. Zij onderzochten dit en publiceerden in 1983 "Les Auvergnats en Hollande et en Belgique", een bulletin van de "Groupe de Recherches Historiques et Archéologiques de la Vallée de la Sumène" (no 29-30). Op hun verzoek, ging de Nederlander Nico Balkenende na of de in de lijst vermelde namen nog in Nederland voorkwamen. Dit bleek inderdaad het geval te zijn en dit leidde in 1984 tot de oprichting van de “Vereniging van Vrienden van Auvergne” (VVA).

Vol enthousiasme zetten vervolgens Pieter en Tiny Lestrade-Aarts het genealogische onderzoek voort in Nederlandse en Franse archieven. Hun bevindingen publiceerden zij in het boek “Ketellappers, Koperslagers en Papapluverkopers uit Auvergne in Nederland”, waaraan ook sommige VVA-leden hun bijdragen leverden. Nieuwe gegevens zorgden en zorgen ervoor dat het niet bij de eerste uitgave (1992) gebleven is. De Werkgroep Genealogie zoekt nog altijd door, zowel via het Internet als in gemeentelijke en provinciale archieven. Aanvullende gegevens blijven natuurlijk altijd welkom.

 

Auvergnaten

Emigranten-Immigranten

De volgende gegevens zijn overgenomen uit de Inleiding van het boek van Tiny en Pieter Lestrade,
dat gebruik maakte van gegevens uit het Bulletin “Les Auvergnats en Hollande et en Belgique (1983)",
met toestemming van de auteurs Odette Meynial en Geneviève Coupas.

De emigratie

In 1795 schreef een zekere Legrand d'Aussy [Voyage en Auvergne (1787 et 1788)]:
“Er is geen departement in Frankrijk, geen stad van enige betekenis of men vindt er Auvergnaten.
Men komt ze tegen in Nederland, Zwitserland, Duitsland, Vlaanderen, Italië, Engeland, Portugal.”

Wie vertrokken, en waarom?

Deze emigratie-lust had verscheidene oorzaken, die met de tijd verschilden.
Sommige schrijvers hebben als motieven aangevoerd: een aangeboren treklust,
ongedurigheid van karakter of "een krachtig instinct, dat vroeger al door de Galliërs werd gevolgd".
In “Arsène Vermenouze (1850-1910) et la Haute-Auvergne de son temps” schrijft de auteur,
M.J. Mazières dat “het lijkt alsof emigreren in de aard van de Auvergnaat ligt. Lang nadat
de armoede de Auvergnaatse huizen had verlaten, ging men door met emigreren”.
Maar er waren zeker uiterlijke factoren: velen vertrokken om te ontsnappen aan moeilijke
leefomstandigheden die veroorzaakt werden door de betrekkelijk geringe opbrengst van de grond,
het ruwe klimaat, hoge belastingen, de groei van de bevolking, en de dienstplicht.
Dan was er de gewoonte, dat bij overlijden het bezit toeviel aan de
oudste zoon. De volgende zoon of zonen moesten hun heil maar elders zien te vinden.
Zo vertrokken veel dagloners en kleine grondbezitters, en dienstplichtige jongemannen.
De leeftijd varieerde van 14 tot 62 jaar: nadat eerst de volwassen, getrouwde mannen de reis heen
en weer ondernamen, gingen later jonge jongens mee als knechtjes.
Een heel groot aantal van de Auvergnaten, die naar België en Nederland trokken, kwamen uit het
noorden en het noord-westen van de Cantal.

De reis

In de beginperiode maakte men de bijna duizend kilometer lange reis veelal te voet. Het feit, dat soms
een aantal "laissez-passer" op dezelfde datum aan personen uit hetzelfde dorp werd afgegeven,
duidt aan dat menin groepen vertrok. Jonge mensen reisden zo onder leiding van een ervaren
familielid of dorpsgenoot, die de route al kende en wist waar men als groep onderdak kon vinden.
Dit bood een betere bescherming tegen de risico's van ziekte, ongevallen, overvallen en gaf
onderlinge steun waardoor de reis misschien korter leek.
Dagmarsen van 30 km met zo'n 30 kg bepakking waren niet ongebruikelijk.
De al eerder genoemde dichter Arsène Vermenouze schreef over de koperslagers uit de Auvergne:
"Chargeant sur leur dos les plaques de métal,"De ce cuivre sonore et rouge du Cantal,
"S'en allaient marteler des chaudrons en Hollande."
Minder poëtisch uitgedrukt wil dat zeggen, dat zij platen roodkoper uit de Cantal op hun rug
hadden geladen om in Nederland ketels te gaan hameren.

Het verblijf in Nederland
Lang niet alle personen die in Nederland zijn geweest, kunnen in de archieven worden teruggevonden.
Vóór 1850 waren er praktisch geen bevolkingsregisters in Nederland en bovendien hebben waarschijnlijk
velen zich nooit laten inschrijven.
Alleen degenen, die hier zijn getrouwd of overleden, dan wel als getuige bij een doop, huwelijk of
overlijden zijn opgetreden kunnen worden aangetroffen in registers of akten. Dan nog zijn in vele
gevallen de gegevens summier. Het onderzoek naar de Auvergnaatse migranten wordt nog wat
bemoeilijkt, doordat in de vorige eeuw ook paraplumakers uit een andere
Franse streek – ten zuiden van Verdun – naar Nederland kwamen, die contacten onderhielden,
en soms trouwden, met afstammelingen van Auvergnaten.
We noemen hier: Ancher, Colcan, Hubert, Lienard, Martinot, Noel, Ottignon, Perin, Querelle, Rech, Risse.
Uit de bevolkingsregisters wordt duidelijk, dat Auvergnaatse immigranten dikwijls een of meer
familieleden in huis opnamen.
Zo kwam men aan goedkope arbeidskrachten en kon men tegelijkertijd de familie in
Frankrijk ontlasten.
De jongemannen trokken soms van de ene oom naar de andere.
Wat het succes van de onderneming betreft zien we, dat enkelen tot welvaart zijn gekomen,
dat een aantal vermoedelijk aardig heeft geboerd, maar ook dat er heel wat in grote armoede
hebben geleefd.
Wij tellen nu, 42 families die afstammen van Franse koperslagers en paraplumakers,
van wie in 1994 nog leden in leven zijn in Nederland.